Nederlandse adel van 1814 tot nu

Bij de oprichting van de Nederlandse eenheidsstaat in 1814 werd de basis gelegd voor een nationale adel. De adel kreeg een plek in de grondwet en in een reeks besluiten werd bepaald wie tot de Nederlandse adel behoorde en op welke manier men adeldom verkreeg.

De geboorte van de Nederlandse adel

Artikel 42 van de Grondwet van 29 maart 1814 bepaalde: 'De Souvereine Vorst verheft in den adelstand'. De grondwet bepaalde verder dat er een standenvertegenwoordiging zou komen. Daardoor kreeg de adel via de provinciale ridderschappen weer een staatsrechtelijke functie. De ridderschappen kregen als taak uit hun midden een aantal leden van  Provinciale Staten te kiezen. Deze kozen dan weer de leden van de Staten-Generaal. 

Op 24 juni 1814 werd de Hoge Raad van Adel opgericht. De taak van de Raad bestond onder meer uit het verstrekken van adviezen aan de Koning in adelszaken en het uitvoeren van het adelsbeleid. Een van de eerste taken van de raad was het opstellen van lijsten met edellieden, waaronder edelen die al voor 1795 zitting hadden in een ridderschapscollege en edelen, vaak van rooms-katholieke huize, die geen zitting hadden in die colleges. Op 28 augustus 1814 volgde de benoeming van een groot aantal personen in de gewestelijke ridderschappen op basis van die lijsten.

Bij  Soeverein Besluit van 13 februari 1815, nummer 60, werd bepaald wie tot de adel behoorde. Allereerst waren dat de personen die in de ridderschappen waren benoemd en hun wettige nakomelingen in mannelijke lijn. Daarnaast waren er drie vormen van adelsgunsten, die nog steeds voorkomen in het Nederlandse adelsrecht:

Erkenning

Leden van de oude inheemse adel werden erkend te behoren tot de Nederlandse adel. Ze waren lid van families die bij het ontstaan van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden al als adellijk waren beschouwd. De Unie van Utrecht van 1579 gold als het begin van de Republiek.

Inlijving

De leden van geslachten die tot de buitenlandse adel behoorden of hadden behoord, werden ingelijfd. Ook Nederlanders van wie een voorouder in rechte mannelijke lijn van een buitenlandse vorst een adelsverheffing hadden verkregen, konden worden ingelijfd.

Personen die van Napoleon een titel hadden gekregen, maar ook leden en afstammelingen van de Britse adel kwamen, op enkele uitzonderingen na, niet voor inlijving in aanmerking.  De Napoleontische en Britse adelsstatuten weken te zeer af van het Nederlandse.

Verheffing

Verheffing in de Nederlandse adel was een gunst aan personen vanwege hun persoonlijke verdiensten voor de staat of omdat zij stamden uit een familie die generaties lang een vooraanstaande positie in de samenleving had ingenomen. Dat waren vaak afstammelingen van regenten van de stemhebbende steden in de Republiek.

Verheffing kon op twee manieren plaatsvinden. De meest voorkomende was dat men zelf een aanvraag deed. Daarnaast kon de koning op eigen initiatief (‘proprio motu’) mensen in de Nederlandse adel verheffen.

Adeldom na 1848

Bij de grondwetsherziening van 1848 werd de standenmaatschappij afgeschaft. Hiermee kwam aan de staatsrechtelijke rol van de adel een einde. Het enige wettelijke voorrecht, dat de adel behield, was het mogen voeren van een predikaat of een titel en een bij Koninklijk Besluit vastgesteld wapen.

Ook na die tijd bleef de vorst echter personen erkennen, inlijven en verheffen in de Nederlandse adel. In de 20e eeuw liep het aantal adelsgunsten echter sterk terug. In de periode van 1901 tot 1910 werden nog 46 personen verheven, meestal omdat zij afstamden van oude regentenfamilies. Van 1931 tot 1940 waren dat er nog maar 15. In 1953 werden verheffingen feitelijk afgeschaft.

Nederlandse adel na 1994

Bij de grondwetsherziening van 1983 kwam het artikel betreffende de adeldom ('De Koning verleent adeldom') te vervallen. Adeldom zou vanaf toen in een nieuwe wet worden geregeld. Deze wet, de Wet op de adeldom (Woa), trad op 1 augustus 1994 in werking.

In de Wet op de adeldom werd de bestaande praktijk grotendeels vastgelegd. Adeldom kan nog steeds via erkenning, inlijving en verheffing verleend worden, maar de mogelijkheden daartoe zijn aanzienlijk beperkt.

Aantal adellijke families en edellieden

Vanaf 1814 zijn personen uit 596 families tot de Nederlandse adel gaan behoren (niet meegerekend de Zuid-Nederlandse adellijke families die na 1839 tot de Belgische adel gingen behoren). De adeldom van een meerderheid van deze families dateert uit de beginjaren van het Koninkrijk der Nederlanden, de periode van 1814 tot 1817. 

Vandaag de dag telt de Nederlandse adel 10.000 tot 11.000 personen, waarvan naar schatting 2.000 in het buitenland wonen. Samen behoren ze tot de ongeveer 325 adellijke families.

Koninklijke onderscheidingen

Verheffingen, die sedert 1939 niet meer hadden plaatsgevonden zijn nu beperkt tot leden van het koninklijk huis. Het overheidsbeleid is er thans op gericht persoonlijke verdiensten door middel van koninklijke onderscheidingen te belonen.

Literatuur

  • E.J. Wolleswinkel, Nederlands adelsrecht. Wettelijke adeldom als historisch gegroeid instituut. Dissertatie Maastricht University. Werken uitgegeven door het Koninklijk Nederlandsch Genootschap voor Geslacht- en Wapenkunde XIX / Reeks Adelsgeschiedenis XI ('s-Gravenhage: Stichting De Nederlandse Leeuw, 2012).
  • Coen Schimmelpenninck van der Oije, Egbert Wolleswinkel, Jos van den Borne en Conrad Gietman, Wapenregister van de Nederlandse adel. Hoge Raad van Adel 1814-2014 (Zwolle: WBOOKS 2014).
  • Nederland's Adelsboek, historische reeks 1988-2014 ('s-Gravenhage: Centraal Bureau voor Genealogie).