Adel in de Nederlanden vóór 1814

De huidige Nederlandse adel bestaat iets meer dan tweehonderd jaar. In 1814 vormde Koning Willem I een nieuwe adelstand, maar de geschiedenis van de adel in Nederland is al vele eeuwen ouder.

Adel in de middeleeuwen

De adelsgeschiedenis in de Nederlanden gaat zeker terug tot de achtste eeuw, de tijd van de Karolingers. In de eeuwen daarna heeft de adel verschillende veranderingen doorgemaakt.

In de middeleeuwen omringde de vorsten zich met krijgslieden en raadgevers. Zij vormden na verloop van tijd als ‘ridderschap’ een stand in de statenvergadering. In deze statenvergadering spraken edelen, burgers van de steden en soms ook de geestelijkheid  met de vorst mee over landszaken.

Adel in de Republiek der Verenigde Nederlanden

In de 16e eeuw en vooral de 17e eeuw werden de toelatingseisen tot deze ridderschappen in de verschillende gewesten steeds strenger. Uiteindelijk hadden de meeste gewesten formele reglementen voor de toelating tot de ridderschap.

Deze reglementen stelden niet alleen eisen aan adellijke afstamming, maar ook aan vermogen, het bezit van een belangrijk landhuis en religie: na 1619 hadden alleen gereformeerde edelen nog maar toegang tot de ridderschap.

Niet alle gewesten hadden overigens een ridderschapscollege. In Friesland en Groningen ontbraken ridderschappen en verschenen edelen op persoonlijke titel in de statenvergadering. In Zeeland vertegenwoordigden de Oranjes de adel als ‘Eerste Edele’.

In de 17e eeuw hadden steeds minder families toegang tot de ridderschapscolleges. Het aantal adellijke families daalde. Toch bleef de adel met name in landelijke provincies als Gelderland en Overijssel een van de pijlers van de standensamenleving.

Adel in de Bataafs-Franse tijd

Na de inval van het Franse revolutionaire leger in 1795 werden alle adellijke privileges, net als heerlijkheden, afgeschaft. Dit betekende een scherpe breuk met het verleden. Toch herstelde de adel zich in de jaren daarna.

In 1806 werd Nederland een koninkrijk onder Lodewijk Napoleon: het Koninkrijk Holland. Koning Lodewijk Napoleon probeerde in 1809 met de instelling van een 'constitutionele adel' een nieuwe erfelijke adel te vormen. Tussen april en juni 1810 verleende hij vijf graventitels en een baronnentitel. Aan die titels was een jaarlijks geldbedrag verbonden.

Op 1 juli 1810 kregen zes hoge officieren de titel van baron. Diezelfde dag nog deed Lodewijk Napoleon afstand van de troon en werd het Koninkrijk Holland ingelijfd bij het Keizerrijk Frankrijk.

Na de inlijving bij Frankrijk kwam Nederland onder Franse wetten te staan en gold voortaan het Franse adelssysteem. Daarin werden op grond van verdiensten titels verleend aan personen van een bepaalde, meestal militaire, rang. Aan de titel was ook een jaarlijkse beloning verbonden. De titels werden voor het leven uitgevaardigd. Napoleon erkende geen andere adeldom dan de adelsgunsten die hij zelf had verleend.