Familiearchief Van Spaen

Het Familiearchief Van Spaen behoort tot de rijkste bestanden van de Hoge Raad van Adel. Het in 1940 door schenking verworven archief behoorde ooit toe aan Willem Anne baron van Spaen la Lecq, de eerste voorzitter van de Raad. Het archief bevat vooral stukken over hem en zijn gezin en over zijn voorouders. Vanaf de late 17e tot de vroege 19e eeuw namen de Van Spaens een vooraanstaande positie in Nederland en Pruisen – niet alleen politiek maar ook cultureel.

Inleiding

In april van het jaar 1940 werd door mr. C.Th.E. graaf van Lynden van Sandenburg aan de Hoge Raad van Adel ten geschenke gegeven een groot aantal stukken, geborgen in circa 40 portefeuilles, afkomstig van mr. Willem Anne baron van Spaen la Lecq, de eerste voorzitter van de Hoge Raad van Adel.

Verwerving

Van deze stukken werd een inventaris opgemaakt. Zij kregen een plaats in de handschriftenverzameling van de Raad. Het leek raadzaam deze bescheiden wederom tot een apart geheel te verenigen en als familiearchief te beschrijven.

Vijf portefeuilles, inhoudende stukken uit het familiearchief Van Lynden van Sandenburg, werden direct aan de eigenaar teruggegeven. Een portefeuille met een aantal charters, meest schepenbrieven van verschillende Zuid-Hollandse steden en ambachten uit de jaren 1567-1721, werden door de Raad aan het Algemeen Rijksarchief afgestaan, terwijl enige wapenboeken naar de Collectie Van Spaen overgebracht werden. Uit deze collectie echter werden stukken en brieven, door baron van Spaen in zijn verschillende kwaliteiten bijeengebracht, wederom bij het familiearchief gevoegd.

Bovendien werden in de handschriftenverzameling van de Raad nog aangetroffen enige bundels brieven, gericht aan baron van Spaen, welke niet vermeld stonden op de inventaris, in 1940 opgemaakt, en wel: brieven van A.C. baron Snouckaert van Schauburg, lid van de Hoge Raad van Adel, van mr. H. van Wijn, archivarius van het Rijk en als zodanig honorair lid van gemelde Raad, prof. dr. A. Kluit, R.J. baron van der Capellen en een gedeelte der brieven van de moeder van baron van Spaen aan haar zoon. Deze brieven zijn thans bij het familiearchief gevoegd en vullen een belangrijke leemte op gelukkige wijze aan.

Archief der N.V. Maatschappij van Nassau La Lecq

Bij het raadplegen van het archief der N.V. Maatschappij Van Nassau la Lecq tot exploitatie van onroerende goederen, bleek, dat enkele stukken daaruit afkomstig waren van leden van de familie Van Spaen en wel de nummers 1183-1190 uit de inventaris, bewerkt door drs. J. Visser, zijnde: Stukken betreffende goederen te Nijkerk. Deze goederen werden door Alexander Sweder Rijksvrijheer van Spaen aangekocht voor zijn zoon Willem Anne ten behoeve van diens admissie in de Ridderschap van het kwartier Veluwe en hebben, zoal niet onveranderd of onverdeeld, dan toch tot 1861 toebehoord aan diens erfgenamen, het laatst aan Francina Charlotta Gerhardina Maria barones van Spaen la Lecq, overleden te Utrecht op 16 november 1861.

De inventarisnummers 1198-1202 uit de archiefinventaris, zijnde stukken betreffende de geslachten Bentinck, Van Welvelde, Van Ittersum, Von Ledebur en Van Wassenaer, hebben toebehoord aan Zeno Arend Bentinck (overleden 1778) en diens echtgenote Arnoldina Emilia van Wassenaer, weduwe van Willem Hambroeck, en zijn door het huwelijk van hun enig kind Anna met Willem Anne baron van Spaen aan de familie Van Spaen gekomen.

Op verzoek van de Hoge Raad van Adel werden deze stukken door de Directie der N.V. Maatschappij Van Nassau la Lecq welwillend afgestaan ten behoeve van het familiearchief Van Spaen en door de Raad dankbaar aanvaard.

Enige bundels rekeningen betreffende het beheer der goederen Nassau la Lecq, bestemd voor een der deelgerechtigden, Elisabeth Agnes Jacoba gravin van Nassau la Lecq, gehuwd met Alexander Sweder Rijksvrijheer van Spaen, of voor de familie Van Spaen, kwamen uit het archief van de N.V. in het bezit van het Centraal Bureau voor Genealogie te ’s-Gravenhage, dat op verzoek van de Raad deze stukken ten behoeve van het familiearchief Van Spaen afstond, voor welke welwillende medewerking de Raad erkentelijk blijft.

Uit de aanwezigheid van deze stukken in bovengenoemd archief ware wellicht het een en ander op te maken aangaande de lotgevallen der zogenaamde ‘familiekist’, dat wil zeggen de kist of kisten, waarin de stukken betreffende de fideï-commissaire goederen der familie Van Nassau la Lecq tot aan de oprichting der N.V. voormeld berust hebben.

Hendrik Carel graaf van Nassau, heer van Beverweerd, voerde, krachtens procuraties uit de jaren 1741 en 17461 van zijn broers en zusters, de administratie eerst over de te redderen nalatenschap van hun vader en, krachtens procuratie van dezelfden de dato 24 februari 1750, het beheer over de grote rente en landerijen in de provincie Utrecht tot 22 juli 1754, alsmede over de heerlijkheid en visserijen van de Lek en Stormpolder en van de landen, platen en visserij van de Merwede tot 3 december 1754,2 welke goederen zij als kinderen van Maurits Lodewijk graaf van Nassau in gemeenschap bezaten.

De familiekist zal in die tijd onder Hendrik Carel berust hebben; daarna schijnt zij overgenomen te zijn geweest door zijn jongere broer Jan Nicolaas Floris. Na diens dood berustte zij ten huize van de weduwe Maria Anna Testas en wel in Paushuize te Utrecht. Haar dochter Caroline wendde zich in 1787 namens haar moeder tot haar nicht Elisabeth Agnes Jacoba douairière Alexander Sweder Rijksvrijheer van Spaen, met het verzoek twee kisten met familiepapieren te Kleef onder haar hoede te mogen deponeren wegens de verwarde en onrustige toestand in Utrecht. Jacoba van Spaen voornoemd schreef daarover aan haar zoon Willem Anne: zij meende, dat de papieren alleen met toestemming van alle geïnteresseerden buiten de Republiek gevoerd mochten worden; dat zij wel genegen was te helpen, indien dit nodig was, doch er nu weinig voor voelde. Of tenslotte de papieren toch naar Kleef vervoerd werden, is uit de verdere correspondentie niet gebleken; een bericht over de goede overkomst te Kleef van papieren slechts enkele dagen na het verzoek, kan op andere dan de Nassause papieren betrekking hebben.

Vermoedelijk is de kist, zo niet direct in 1787 bij de Van Spaens, dan toch later, na de dood van gravin Caroline in 1840, in handen van baron van Spaens erfgenamen gekomen.

In het archief Nassau la Lecq bevonden3 zich stukken, toebehorende aan de Van Spaens; in het familiearchief Van Spaen bevindt zich een rekening over de goederen onder Werkhoven, Driebergen en Odijk, die blijkens aantekening in dorso thuishoorde ‘in de familiekist’, dus in het archief Nassau la Lecq.

Uit haar brieven blijkt, dat bovengenoemde gravin Caroline over de zaken van De Lek en de renten veel met haar neef mr. Willem Anne baron van Spaen correspondeerde en dat zij hem als raadsman in deze beschouwde. De zaken der laatste freules van Spaen werden behartigd door hun achterneef mr. F.A.A.C. baron van Lynden van Sandenburg en na diens dood in 1855 door zijn zoon Constantijn Theodoor. In 1888 berustte de familiekist van De Lecq nog op het kasteel Sandenburg en het is uit handen van Constantijn Theodoors kleinzoon mr. C.Th.E. graaf van Lynden van Sandenburg, dat de Hoge Raad van Adel het familiearchief Van Spaen ontving.

Het lijkt dan niet onmogelijk, dat de vereniging van twee archieven, namelijk dat van De Lecq en dat van Van Spaen, in één hand, te weten in die van het geslacht Van Lynden van Sandenburg, oorzaak geweest is, dat stukken van de familie Van Spaen in de kist van De Lecq aangetroffen werden.
Wat betreft het aan de familie Van Spaen toekomende aandeel in de fideï-commissaire goederen, beschreven in de tweede afdeling van deze inventaris onder A. IV, V en VI, moge het volgende worden opgemerkt.

Bij codicil van 5 april 1625 legateerde Prins Maurits van Oranje aan zijn natuurlijke zoon Willem de heerlijkheid van de Lek met prerogatieven, ap- en dependentiën, alsmede ‘onze geregtighijd’ en de visserij van de Merwede (Lek) en het recht van devolutie en confiscatie wegens felonie, begaan door Willem van Oldenbarneveld, op de heerlijkheid van Cralingerpolder of Stormpolder met ap- en dependentiën, zoals die als leengoed van de heerlijkheid van de Lek bezeten geweest was.

Aan zijn tweede zoon Lodewijk legateerde hij de heerlijkheid Beverweerd en de heerlijkheid Odijk met ap- en dependentiën; en aan hen beiden een rente van ƒ 25.000.-, losbaar de penning 20,4 op de Verenigde Nederlanden volgens rentebrief van 9 april 1609, en een kapitaal van ƒ 200.000.- op de provincie Holland, opbrengende jaarlijks tegen de penning 16 ƒ 12.500.-, onder beding, dat zij noch hun kinderen en verdere descendenten deze heerlijkheden, rechten, renten en kapitalen zouden mogen verkopen, belasten of vervreemden, noch geheel, noch ten dele. Bij ontstentenis van wettige kinderen en verdere descendenten van één der zoons, zouden deze heerlijkheden, rente en kapitalen komen aan de andere zoon of diens nakomelingen. Bij ontstentenis van descendenten van beide zoons, zouden zij terugvallen aan erfgenamen van Prins Maurits en hun nakomelingen. Indien het kapitaal van ƒ 200.000.- geheel of ten dele zou zijn afgelost, zouden de afgeloste sommen op gelijke wijze wederom belegd moeten worden en onderhevig zijn aan terugkeer tot de erfgenamen van Prins Maurits.

De heerlijkheid van de Lek, omvattende de hoge heerlijkheid Lekkerkerk en de ambachtsheerlijkheden Lekkerkerk, Zuidbroek, Krimpen aan den IJssel, Krimpen aan de Lek, Ouderkerk, Berkenwoude, Streefkerk, Brandwijk, Gijbeland, Bleskensgraaf en Ridderkerk, ging na de dood van Graaf Willem van Nassau in 1627 over op zijn broer Lodewijk; daarna op diens oudste zoon Maurits Lodewijk I en diens enige zoon Maurits Lodewijk II. Deze laatste had, met goedvinden van de Staten van Holland, de heerlijkheid bezwaard, waarop verkoop bij onwillig decreet zou volgen. Daarvan bleef echter, na protest van de fideï-commissaire verwachters, de visserij op de Lek bevrijd, daar zij niet behoorde tot de gevolgen van de heerlijkheid, die van de graaflijkheid Holland in leen gehouden werd, doch erfpachtsrecht was, verkregen deels van het kapittel van Oud-Munster, deels van dat van de Dom, doch waarvan dat van Oud-Munster in 1648 door graaf Lodewijk van Nassau was afgekocht voor de som van 15.000 gulden.

In 1723 volgde de verkoop der heerlijkheid. De ambachtsheerlijkheid Ouderkerk, waar zich het familiegraf bevond, werd door Willem Maurits graaf van Nassau, heer van Woudenberg, in 1749 teruggekocht en kwam achtereenvolgens aan diens broer Hendrik van Nassau, graaf Grantham, en aan de graven Willem Hendrik van Nassau, overleden 1762, Lodewijk Theodoor, overleden 1795, sedert 1773 aan graaf Jan Nicolaas Floris, overleden 1782, en aan diens dochter Maria Wilhelmina, die haar in 1783 verkocht.

De visserijrechten op de Lek bleven toebehoren aan de zeven kinderen van Maurits Lodewijk II en hun afstammelingen. Door vererving en deling waren de porties aan veel verandering onderhevig, doch zij bleven steeds aan afstammelingen der Nassau la Lecqs toebehoren, totdat in 1872 ook enige niet-afstammelingen deel in de goederen verkregen. In 1888 richtten eigenaren de N.V. Maatschappij Van Nassau la Lecq op, waarvan de aandelen aan toonder gesteld werden.

Het aandeel, een zevende portie, toekomende aan graaf Willem Hendrik, oudste zoon van graaf Maurits Lodewijk II, kwam in het bezit van diens enig kind Elisabeth Agnes Jacoba, gehuwd met Alexander Sweder Rijksvrijheer van Spaen, en aldus aan de familie Van Spaen.

De heerlijkheid Beverweerd, leenroerig aan Utrecht, bestond uit het huis en uitgestrekte landerijen. Het huis met de daarbij behorende goederen viel ten deel aan graaf Hendrik Carel, tweede zoon van graaf Maurits Lodewijk II ; de resterende landerijen onder Odijk, Driebergen en Werkhoven bleven gemeenschappelijk eigendom van de familie Van Nassau; een gerechtigd deel kwam, als boven beschreven, in het bezit van de familie Van Spaen. De gemeenschappelijke eigendom werd bij acte van scheiding ten overstaan van notaris H.J. Mariënhoff te Wijk bij Duurstede de dato 5 augustus 1846, opgeheven en de goederen werden tussen twee belanghebbenden verdeeld.

De losrente van ƒ 25.000.-, gevestigd op de Generaliteit, gerepartitieerd op de quote van Holland, Zeeland en Utrecht, kwam na de dood van graaf Willem van Nassau in haar geheel aan zijn broer Lodewijk. Deze liet het overgroot gedeelte van de rente, door Holland uitbetaald, na aan zijn zoon Hendrik. De oudste en langstlevende zoon van deze laatste, Hendrik graaf Grantham, legateerde de rente aan één nicht en vier achterneven, onder wie graaf Willem Hendrik, vader van gravin Elisabeth Agnes Jacoba, moeder van mr. Willem Anne baron van Spaen.

Ook van het gedeelte der rente, groot ƒ 6.000.-, gerepartitieerd op de quote van Utrecht, genaamd de Beverweerdse rente, kwam een deel in het bezit van de familie Van Spaen.

In de eerste helft van de 18e eeuw veroorzaakte de betaling der rente door Holland moeilijkheden; talrijke rekwesten aan de Staten-Generaal en de Staten van Holland konden niet verhinderen, dat de rente in het begin van de 19e eeuw tot op de helft was teruggelopen. In de Napoleontische tijd werd zij met tiërcering bedreigd. In het begin der 19e eeuw verkregen geïnteresseerden voor de inschrijving dezer rente in het Grootboek van de Nationale Werkelijke Schuld de voorrechten, als bij art. 22 van de wet van 14 mei 1814, nr. 2, zijn toegestaan aan armenkassen en pieuze gestichten.
Voor het kapitaal van ƒ 200.000.-, uitstaande op Holland, verkreeg graaf Lodewijk van Nassau bij sententie van het Hof van Holland de dato 24 september 1647 toestemming het geheel of gedeeltelijk op te nemen.

Persoonlijke en zakelijke stukken

Het grootste gedeelte van het archief bestaat uit stukken, afkomstig van Alexander Bernhard Rijksvrijheer van Spaen, diens zoon Alexander Sweder en kleinzoon Willem Anne.

De indeling der stukken van persoonlijke aard (Eerste Afdeling van de inventaris) is gemaakt naar generaties, niet naar takken van het geslacht Van Spaen. Onder de stukken van zakelijke aard zijn ondergebracht die betreffende de renten, door Prins Maurits gelegateerd, daar ik heb gemeend deze niet te moeten scheiden van die aangaande de visserij op de Lek en de goederen onder Beverweerd, in aanmerking nemende, welk een inherent onderdeel deze renten van het fideï-commissaire legaat hebben uitgemaakt.

Gezien de verscheidenheid der titulatuur, leek het het meest verantwoord in de beschrijving dié titel op te nemen, die in het stuk zelf voorkomt en, bij ontbreken van enige aanwijzing, de titel te gebruiken, waarop de betrokken persoon in die tijd recht kon doen gelden.

Aan een verzoek om teruggave van charters betreffende Buckhorst-Van Weleveld, welke in 1819 ten behoeve van het Algemeen Rijksarchief uit de nalatenschap van Van Spaen waren aangekocht, kon niet worden voldaan.

Deze charters, welke door het huwelijk van Anna Bentinck tot Buckhorst met bovengenoemde Van Spaen in diens bezit zijn gekomen, en aldus als een onderdeel van dit familiearchief kunnen worden beschouwd, zijn, door de helaas zeer willekeurige en ten onrechte bewerkstelligde verdeling der papieren nalatenschap van Van Spaen in 1819, daarvan afgeraakt en na enige omzwervingen in het Rijksarchief-depot te Zwolle in de afdeling familiearchieven ondergebracht.

Het huisarchief Buckhorst zelf, waarvan een inventaris in 19e-eeuws handschrift in de Collectie Van Spaen bij de Hoge Raad van Adel berust, is heden niet meer in zijn geheel in de archiefbewaarplaats te Zwolle aanwezig.

Noten

1. Archief Nassau la Lecq, inventarisnummers 31, 58. 
2. Hoge Raad van Adel, Familiearchief Van Spaen, inventarisnummer 718.
3. Inventarisnummers 229, 232, 236, 239, 243, 1183-1190, 1198-1202.
4. Penning 20 en penning 16: resp. 1/20e deel (van ƒ 25.000 = ƒ 1.250) en 1/16e deel (van ƒ 200.000 = ƒ 12.500).

Omvang

Het archief meet 6,3 meter.

Openbaarheid

Het Familiearchief Van Spaen is volledig openbaar.

Verantwoording

Suze M. van Zanten Jut, Inventaris van het Familiearchief Van Spaen (’s-Gravenhage: Staatsdrukkerij- en Uitgeverijbedrijf 1953). Deze digitale toegang is in 2023 vervaardigd door de Hoge Raad van Adel. De tekst van de in druk verschenen inventaris uit 1953 is licht gewijzigd en aangevuld met in het werkexemplaar van de Raad opgenomen aantekeningen. Eindredactie en laatste bewerking door Jos van den Borne en Conrad Gietman op 22 augustus 2023.